Terwijl de zon schijnt door de kieren van mijn gordijnen, wrijf ik slaap uit de ogen. Nieuwe dag, nieuwe kansen. Na gisteren kan ik wel een lekker dagje gebruiken.
Het begon met de buurvrouw. Best mens, erg lief zelfs, maar ze was gevallen. De muren zijn dun, dus rennen naar het huis naast ons, buurvrouw opgeraapt, glaasje water er in. Even bijtrekken buuf, is alles nog heel?
Daarna naar het werk. Natuurlijk regent het. Pak aan en gaan. Onderweg kom ik een oud collega tegen. Postbode in hart en nieren, dus even stoppen voor het welbekende praatje over de regen. Ondertussen zeiknat, natuurlijk.
Druipend bewandel ik mijn kantoortje. Lichten aan. Lampje knapt. Waar is die reserve peer nou? Moeilijk vinden in het donker. Eindelijk, daar is ie. Stroomstoot door de handen. Wist niet dat het bosje stro op mijn hoofd zo ver omhoog kon staan. Volgroeide stekelvarkens zijn er niks bij.
Vele telefoontjes, mailtjes en gedoetjes later eindelijk op de fiets naar huis. Weer regen. Regent de hele dag al. Mopperend naar de supermarkt waar het stinkt naar natte jassen. Het lijkt wel of heel Putten naar de Appie is gevlogen, alsof het eten gratis wordt weggeven. Mevrouw achter mij neemt het niet zo nauw en parkeert haar karretje tegen mijn hielen. Wel ja, waarom niet. Je zult wel haast hebben nietwaar?
Thuis aangekomen, zeulend met twee volle tassen, is de deur op slot. Sleutel ligt nog op kantoor. Dus weer door die regen, je went eraan, en weer terug door de regen, misschien went het nooit, deur openen.
Tassen staan nog buiten, papieren tassen. Je snapt het al, mijn boodschappen halen de drempel niet. Buiten op het stoepje rollen de sinaasappels in de rondte. Zij lijken het wel lekker te vinden.
Als ik gedoucht op de bank zit, en mijn welverdiende kopje thee valt van tafel, is de maat vol. Ik ga naar bed. Morgen weer een dag.