“Het regent”, zegt zij.
“Das goed voor de tuin”, antwoord hij.
“Nou ja, achter de wolken schijnt de zon”, oppert zij.
“Regenbogen kleuren zo mooi bij m’n tuin”, bevestigd hij.
Heel stiekem luister ik ze af. De mensen in de rij. In afwachting van de bakker, slager of caissière heeft men de leukste gesprekjes. Mijn oren zijn gespitst, het is een aandoening geworden. Onmogelijk om niet te luistervinken, onmogelijk om de kletspraatjes aan mij voorbij te laten gaan.
“Wat duurt het lang”, zegt het kind.
“Dan tel je maar tot honderd”, antwoord de moeder.
“Dat kan ik helemaal niet”, bitst het kind.
“Klopt, heb je nu lekker de tijd om te oefenen”, predikt de moeder.
Soms moet ik dan ineens lachen. Men zegt de meest hilarische dingen. Zomaar vanuit het niets. Daarbij moet ik toegeven dat sommige dingen onbedoeld grappig zijn. Het is maar net wat je horen wil.
“Mevrouw, wordt u al geholpen?”
“Nee hoor, ik ben al geholpen.”
Geholpen? Waaraan denk ik dan? Aan je lippen, kaaklijn, of heb je de borsten gelift?
Mijn fantasie slaat helemaal op hol bij dit soort uitspraken.
Zou ik hier ooit vanaf komen? Luistervinken deugen niet…….toch?